1 De Heer zei tegen mij:
2 "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van koning Gog van het land Magog staan, de koning van [ de volken ] Mesech en Tubal.
3 Profeteer tegen hem: Dit zegt de Heer: Pas maar op, koning Gog van Mesech en Tubal!
4 Ik kom u halen! Ik zal haken in uw kaken slaan. Zo zal Ik u en uw hele leger ophalen, met al uw paarden en ruiters, met al uw wapens, met al uw soldaten met hun schilden, helmen en zwaarden,
5 met al uw krijgers uit Perzië, Ethiopië en Put met hun schilden en helmen,
6 en met de legers uit Gomer, uit Togarme en uit het verre noorden, met al hun krijgers. Ik kom u halen, u en alle volken die zich bij u aangesloten hebben.