3 Profeteer tegen hem: Dit zegt de Heer: Pas maar op, koning Gog van Mesech en Tubal!
4 Ik kom u halen! Ik zal haken in uw kaken slaan. Zo zal Ik u en uw hele leger ophalen, met al uw paarden en ruiters, met al uw wapens, met al uw soldaten met hun schilden, helmen en zwaarden,
5 met al uw krijgers uit Perzië, Ethiopië en Put met hun schilden en helmen,
6 en met de legers uit Gomer, uit Togarme en uit het verre noorden, met al hun krijgers. Ik kom u halen, u en alle volken die zich bij u aangesloten hebben.
7 Maak u klaar en bewapen u, met al uw legers die zich bij u verzameld hebben. U zal hun aanvoerder zijn.
8 Over een poos zal Ik u roepen voor de strijd. Aan het eind van de tijd zult u strijden tegen een land dat zich net heeft hersteld van de oorlog. Dat volk is uit andere landen teruggekomen. Het is op de bergen van Israël gaan wonen die een wildernis waren geworden. Daar wonen ze in vrede.
9 U en uw legers zullen tegen hen optrekken als een verwoestende storm, als een grote, dreigende wolk die het land bedekt.