11 Ook vroegen ze: "Wat moeten we met je doen om de zee weer kalm te krijgen?" Want de zee werd steeds ruiger.
12 Jona antwoordde: "Gooi me maar in zee. Dan zal de zee weer kalm worden. Want ik weet dat deze storm mijn schuld is."
13 [ Maar de mannen wilden hem niet in zee gooien. ] Ze probeerden het schip roeiend ergens aan land te krijgen. Maar de golven werd steeds hoger, zodat het niet lukte.
14 Toen riepen ze tot de Heer en zeiden: "Heer, laat ons alstublieft niet [ voor straf ] zinken als we deze man, die ons niets gedaan heeft, in zee gooien. Want Heer, U doet wat U wil."
15 Toen tilden ze Jona op en gooiden hem in zee. Toen kalmeerde de zee.
16 De mannen kregen diep ontzag voor de Heer. Ze offerden Hem een dier en deden Hem beloften.
17 En de Heer stuurde een grote vis om Jona te redden. De vis slikte Jona in en Jona zat drie dagen en drie nachten in de buik van de vis.