1 Toen Jona daar in de buik van de vis zat, bad hij tot zijn Heer God.
2 Hij zei: "Heer, toen ik in nood was, riep ik U om hulp. En U antwoordde mij. Toen ik dacht dat ik zou sterven, schreeuwde ik het uit. En U luisterde naar mij.
3 U had mij in de zee gegooid, in de waterdiepte. De golven sloten zich boven mij.
4 Ik dacht: 'U wil mij nooit meer zien. Zal ik ooit weer in uw heilige tempel komen?'
5 Overal om mij heen was water. Ik zou verdrinken. Ik zonk naar de diepte. Er zat zeewier rond mijn hoofd.
6 Ik zonk helemaal naar de bodem van de zee, tot het diepst van de aarde. Ik zou nooit meer boven komen. Toen redde U mij van de dood, mijn Heer God!