4 Ik dacht: 'U wil mij nooit meer zien. Zal ik ooit weer in uw heilige tempel komen?'
5 Overal om mij heen was water. Ik zou verdrinken. Ik zonk naar de diepte. Er zat zeewier rond mijn hoofd.
6 Ik zonk helemaal naar de bodem van de zee, tot het diepst van de aarde. Ik zou nooit meer boven komen. Toen redde U mij van de dood, mijn Heer God!
7 Toen ik doodsbang was, bad ik tot U. Heer, U hoorde mijn gebed in uw heilige tempel.
8 De mensen die afgoden aanbidden, verlaten de God die goed voor hen is.
9 Maar ik zal U prijzen. Wat ik U beloofd heb, zal ik ook doen. Want U redt mijn leven."
10 Toen gaf de Heer de vis het bevel om Jona uit te spugen op het strand.