1 De engel liet mij een rivier zien met water dat leven geeft. Helder als kristal was het.
2 Het kwam uit de troon van God en van het Lam en stroomde midden over de hoofdstraat van de stad. Aan weerskanten van de rivier stond een boom die leven geeft en die twaalf keer per jaar vruchten droeg, elke maand een keer. De bladeren van de boom zijn voor de genezing van de volken.
3 Er zal niets meer zijn waar een vloek op rust. De troon van God en van het Lam zal in de stad staan en al zijn knechten zullen Hem vereren.
4 Zij zullen zijn gezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofd staan.
5 Er zal geen nacht meer zijn. Zij zullen geen lamp nodig hebben en ook het licht van de zon niet, omdat de Here God hun licht zal zijn. En zij zullen voor altijd en eeuwig regeren.
6 Daarna zei de engel tegen mij: ‘Deze woorden zijn waar en betrouwbaar. De Here God, die de profeten ingeeft wat zij moeten zeggen, heeft zijn engel gestuurd om zijn dienaren te laten zien wat er binnenkort moet gebeuren.
7 Jezus zegt: “Ja, Ik kom gauw.” Gelukkig is de mens die zich houdt aan de profetische woorden van dit boek.’
8 Ik, Johannes, zag en hoorde al deze dingen en viel op mijn knieën voor de engel die ze me had laten zien en wilde hem aanbidden.
9 Maar hij zei: ‘Doe dat niet! Ik ben slechts een dienaar van de Here, net als u en uw broeders en zusters, de profeten en net als ieder die zich houdt aan wat in dit boek staat. Aanbid alleen God!’
10 Daarna zei hij: ‘Verzegel dit boek met profetische woorden niet, want de tijd waarin zij uitkomen, is niet ver meer.
11 Wie verkeerd doet, zal nog meer verkeerd doen. Wie vuil is, zal nog vuiler worden. Maar wie goed doet, moet nog meer goed doen en wie aan God toebehoort, moet zich nog meer aan Hem toewijden.’
12 ‘Ja,’ zegt Jezus, ‘Ik kom gauw met mijn beloning. Ik geef ieder het loon voor zijn daden.
13 Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.’
14 Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij mogen van de levensboom eten en door de poorten van de stad binnengaan.
15 Buiten de stad zijn de honden, de tovenaars, de overspeligen, de moordenaars, de afgodendienaars en allen die met plezier liegen en bedriegen.
16 ‘Ik, Jezus, heb mijn engel gestuurd opdat u dit allemaal aan de gemeenten zult vertellen. Ik ben de nakomeling uit het geslacht van David. Ik ben de schitterende morgenster.’
17 De Geest en de bruid zeggen: ‘Kom.’ En wie dat hoort, moet ook zeggen: ‘Kom.’ Wie dorst heeft: kom maar. En wie graag wil drinken: neem maar van het water dat leven geeft, gratis.
18 Ik waarschuw ieder die de profetische woorden van dit boek hoort: als iemand er iets aan toevoegt, zal God hem de rampen laten overkomen die in dit boek staan.
19 Als iemand iets van de profetische woorden van dit boek afneemt, zal God hem het recht afnemen om van de boom die leven geeft te eten en in de stad van God te komen, waarover in dit boek gesproken wordt.
20 Hij die dit alles bekend heeft gemaakt, zegt: ‘Ja, Ik kom al spoedig.’ Amen. Ja, Here Jezus, kom!
21 Ik wens u allen de genade van de Here Jezus Christus toe. Amen.