2 Uit het oosten zag ik een andere engel opkomen, die het zegel van de levende God bij zich had. Hij riep naar de vier engelen die van God macht hadden gekregen om de aarde en de zee schade toe te brengen:
3 ‘Wacht! Breng nog geen schade toe aan de aarde, de zee en de bomen, want wij moeten eerst het zegel van onze God op het voorhoofd van zijn dienaren drukken.’
4 En ik hoorde hoeveel mensen het zegel kregen: honderdvierenveertigduizend uit het volk van Israël:
5 twaalfduizend uit elk van de twaalf stammen, dus uit Juda, Ruben en Gad,
6 uit Aser, Naftali en Manasse,
7 uit Simeon, Levi en Issaschar,
8 uit Zebulon, Jozef en Benjamin.