13 De zesde engel blies op zijn bazuin: ik hoorde uit de vier horens van het gouden altaar dat voor de troon van God staat, een stem die tegen de zesde engel zei:
14 ‘Maak de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat vastgehouden worden.’
15 En de vier engelen werden losgelaten. Zij waren gereedgehouden voor het jaar, de maand, de dag en het uur dat zij een derde deel van alle mensen moesten doden.
16 En ik hoorde hoeveel soldaten te paard met hen mee zouden gaan: miljoenen en miljoenen.
17 In het visioen zag ik dat de soldaten vuurrode, violette en zwavelgele harnassen droegen. De paarden hadden een hoofd als een leeuw en uit hun mond kwam vuur, rook en zwavel.
18 Door het vuur, de rook en de zwavel die de paarden uitspuwden, werd een derde deel van alle mensen gedood, het waren drie vreselijke rampen.
19 De dodelijke macht van de paarden zat niet alleen in hun mond, maar ook in hun staart, die er als een slang uitzag. Aan het einde van die staart zat een slangenkop en daarmee brachten ze anderen schade toe.