7 De sprinkhanen leken op paarden die klaarstonden voor de veldslag. Op hun kop hadden zij iets dat op een gouden kroon leek. Zij hadden een gezicht als een mens,
8 lang haar als een vrouw en tanden als een leeuw.
9 Het leek of hun borstschilden van ijzer waren. Hun vleugels maakten net zoveel lawaai als een horde paarden en wagens die zich in de strijd storten.
10 Zij hadden een staart met een angel zoals een schorpioen. Met die staart konden zij de mensen vijf maanden lang pijnigen.
11 Hun aanvoerder was een engel uit de onderwereld. In het Hebreeuws heette hij Abaddon en in het Grieks Apollyon (Verwoester).
12 De eerste vreselijke gebeurtenis is voorbij, maar kijk, er komen er nog twee!
13 De zesde engel blies op zijn bazuin: ik hoorde uit de vier horens van het gouden altaar dat voor de troon van God staat, een stem die tegen de zesde engel zei: