39 Ondertussen bleef de oude tabernakel van de Here op de heuvel van Gibeon gewoon dienstdoen. David liet Zadok en zijn mede-priesters daar de Here dienen.
40 Elke morgen en avond brachten zij de Here brandoffers op het daarvoor bestemde altaar, precies zoals de Here het Israël had bevolen.
41 David wees bovendien Heman, Jeduthun en enkele anderen met name aan om de Here te loven voor zijn eeuwigdurende liefde en genade.
42 Zij gebruikten hun trompetten en cymbalen om de zangers te begeleiden bij hun lofprijzingen voor God. De zonen van Jeduthun werden benoemd tot poortwachters.
43 Ten slotte kwam er een eind aan de viering en keerden de mensen naar huis terug. David ging naar huis om zijn gezin te zegenen.