21 En welk ander volk ter wereld kan in de schaduw van Israël staan? U hebt een uniek volk geschapen en dat uit Egypte bevrijd, zodat dit volk uw volk zou worden. En U bezorgde Uzelf een grote naam, toen U de heidense volken met machtige wonderen voor uw volk uitdreef.
22 U hebt verklaard dat uw volk Israël voor altijd aan U toebehoort en zo bent U hun God geworden.
23 Here, het woord dat U gesproken hebt over mij en mijn gezin, dat moge tot in eeuwigheid werkelijkheid blijven.
24 Laat uw naam steeds groter worden, doordat men beseft dat U altijd doet wat U zegt. Mogen de mensen uitroepen: “De Here van de hemelse legers, de God van Israël, is Israëls God!” En Davids kinderen en hun nakomelingen zullen altijd over Israël regeren.
25 Doordat U mij dit hebt laten zien, heb ik ook de moed gekregen tot U te bidden.
26 Here, U bent God Zelf, U hebt mij dit goede nieuws verteld.
27 Moge deze zegen voor altijd op mijn kinderen rusten, want als U iemand uw zegen toezegt, Here, dan is dat een eeuwige zegen.’