4 Deze zes werden geboren in Hebron, waar koning David zevenenhalf jaar regeerde. Daarna verhuisde hij naar zijn hoofdstad Jeruzalem, waar hij nog eens drieëndertig jaar regeerde.
5 Tijdens zijn verblijf in Jeruzalem bracht zijn vrouw Bathséba, de dochter van Ammiël, haar zonen Simea, Sobab, Nathan en Salomo ter wereld.
6-8 David had bovendien nog negen andere zonen. Dat waren achtereenvolgens: Jibhar, Elisama, Elifelet, Nogah, Nefeg, Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet.
9 In deze lijst zijn de zonen van zijn bijvrouwen niet opgenomen. David had ook nog een dochter, Tamar.
10-14 Dit zijn de nakomelingen van koning Salomo: Rehabeam, Abia, Asa, Josafat, Joram, Ahazia, Joas, Amazia, Azaria, Jotham, Achaz, Hizkia, Manasse, Amon en Josia.
15 De zonen van Josia waren: Johanan, de oudste, Jojakim, Zedekia en Sallum.
16 De zonen van Jojakim waren Jechonja en Zedekia.