10 De zoon van Jediaël heette Bilhan en deze Bilhan had de volgende zonen: Jeüs, Benjamin, Ehud, Kenaäna, Zethan, Tarsis en Ahisahar.
11 Zij waren de hoof den van de families van Jediaël en in de tijd van koning David bevonden zich 17.200 weerbare mannen onder hun nakomelingen.
12 De zonen van Ir heetten Suppim en Chuppim. Husim was de zoon van Aher.
13 De zonen van Naftali, en dus nakomelingen van Jakobs vrouw Bilha, waren Jahziël, Guni, Jeser en Sallum.
14 De zonen van Manasse, kinderen van zijn Aramese bijvrouw, waren Asriël en Machir. Deze laatste werd de vader van Gilead.
15 Het was Machir die vrouwen vond voor Suppim en Chuppim. Machirs zuster was Maächa. Een andere nakomeling was Selofchad, die alleen maar dochters had.
16 Machirs vrouw, die ook Maächa heette, bracht een zoon ter wereld, die zij Peres noemde. Peres' broer heette Seres en hij noemde zijn zonen Ulam en Rekem.