17 Ulams zoon heette Bedan. Dit waren dus de zonen van Gilead, de kleinzonen van Machir en de achterkleinzonen van Manasse.
18 Machirs zuster Molecheth bracht Ishod, Abiëzer en Machla ter wereld.
19 De zonen van Semida waren Ahjan, Sechem, Likhi en Aniam.
20-21 De nakomelingen van Efraïm waren Suthelah, zijn zoon Bered, Bereds zoon Tachat, diens zoon Elada, Elada's zoon Tachat, diens zoon Zabad, Zabads zoon Suthelah, en Efraïms zonen Ezer en Elad. Elad en Ezer trachtten in de buurt van Gath vee te roven, maar werden daarbij gedood door de mannen van Gath.
22 Hun vader Efraïm rouwde lange tijd om hen en zijn broers probeerden hem te troosten.
23 Kort daarop raakte zijn vrouw in verwachting en bracht een kind ter wereld, dat hij Beria (wat ‘ellende’ betekent) noemde om wat er was gebeurd.
24 Efraïms dochter heette Seëra. Zij bouwde Beneden-Bet-Horon, Boven-Bet-Horon en Uzzen-Seëra.