25-27 Hier volgt Efraïms stamboom: Refah, de broer van Resef, de vader van Telah, de vader van Tachan, de vader van Ladan, de vader van Ammihud, de vader van Elisama, de vader van Nun, de vader van Jozua.
28 Zij woonden in een gebied dat werd begrensd door Betel en de omringende dorpen, in het oosten door Naäram, in het westen door Gezer en de bijbehorende dorpen en ten slotte door Sichem met zijn voorsteden tot aan Ajja, met de omliggende dorpen.
29 De stam van Manasse, nakomelingen van Israëls zoon Jozef, beheersten de volgende steden en de gebieden daaromheen: Bet-Sean, Taänach, Megiddo en Dor.
30 De zonen van Aser waren Jimna, Jiswa, Jiswi, Beria en hun zuster Serach.
31 De zonen van Beria waren Eber en Malkiël, de vader van Birzavith.
32 Ebers kinderen waren Jaflet, Somer, Hotham en hun zuster Sua.
33 Jaflets zonen waren Pasach, Bimhal en Asvath.