2 De eersten die terugkeerden en zich weer in hun vroegere woonplaatsen vestigden, waren de Israëlitische gezinnen, priesters, Levieten en tempeldienaren.
3 Toen kwamen ook gezinnen van de stammen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse aan in Jeruzalem.
4 Een van die gezinnen was dat van Uthai, de zoon van Ammihud, zoon van Omri, zoon van Imri, zoon van Bani, uit de familie van Peres, de zoon van Juda.
5 De Silonieten vormden een andere groep die terugkeerde en daarbij waren ook Silons oudste zoon Asaja en zijn zonen.
6 Verder waren er nog de zonen van Zerach, ook Jeüel en zijn verwanten. In totaal zeshonderdnegentig mensen.
7-8 Onder de leden van de stam van Benjamin die terugkeerden, bevonden zich de volgende personen: Sallu, de zoon van Mesullam, zoon van Hodavja, zoon van Hassenua; Jibnea, de zoon van Jeroham; Ela, de zoon van Uzzi, zoon van Michri; Mesullam, de zoon van Sefatja, zoon van Reüel, zoon van Jibnia.
9 De mannen waren allen hoofd van een familie en brachten veel verwanten mee, oud en jong. In totaal keerden 956 Benjaminieten terug.