2 Kronieken 34:7-14 HTB

7 Hij verwoestte de heidense altaren, sloeg de afgodsbeelden in stukken en haalde de reukwerkaltaren omver. Die actie voerde hij door het hele land Israël uit, waarna hij terugkeerde naar Jeruzalem.

8 In zijn achttiende regeringsjaar, nadat hij in het land en in de tempel orde op zaken had gesteld, wees hij Safan, de zoon van Azalja, Maäseja, de bestuurder van Jeruzalem, en de kanselier Joah, de zoon van Joahaz, aan om de tempel te herstellen.

9 Zij gingen naar de hogepriester Hilkia en gaven hem het geld dat bij de tempeltoegangen in ontvangst was genomen door de Levieten die daar de wacht hielden. De mensen die naar de tempel waren gekomen met hun gaven, waren afkomstig uit Manasse, Efraïm, de andere overgebleven delen van Israël, uit Juda en Benjamin en uit Jeruzalem zelf.

10-11 Dat geld werd overgedragen aan de opzichters om er de timmerlieden en metselaars mee te betalen en bouwmaterialen aan te schaffen: bouwstenen, grote balken en timmerhout. Hiermee werd gerestaureerd wat de vroegere koningen van Juda hadden vernield.

12 Onder leiding van Jahath en Obadja, Levieten uit de familie van Merari, schoten de werklieden goed op met het werk. Zacharia en Mesullam, uit de familie van Kehat, Levieten die hun muziekinstrumenten goed beheersten, fungeerden als bouwopzichters.

13 Al deze Levieten hielden toezicht op de voormannen en de arbeiders die de bouwmaterialen voor de werklieden aandroegen. Weer anderen maakten de nodige aantekeningen, controleerden het werk of hielden de wacht.

14 Toen de hogepriester Hilkia in de tempel het bij de ingangen verzamelde geld tevoorschijn liet halen, vond hij de oude boekrol waarop de wetten stonden die God Mozes had gegeven.