22 Zo schreef Mozes die dag de woorden van het lied op en leerde het aan de Israëlieten.
23 Toen droeg God Jozua, de zoon van Nun, op sterk en moedig te zijn en zei tegen hem: ‘U moet de Israëlieten in het land brengen dat Ik hun heb beloofd en Ik zal met u zijn.’
24 Toen Mozes alle wetten die in dit boek staan, had opgeschreven,
25 droeg hij de Levieten die de ark met de Tien Geboden droegen,
26 op dit boek met de wetten naast de ark te leggen als een uitdrukkelijke waarschuwing voor de Israëlieten.
27 ‘Want ik weet hoe opstandig en koppig u bent,’ zei Mozes tegen hen. ‘Zelfs nu ik hier nog bij u ben, bent u al opstandig tegen de Here. Hoeveel opstandiger zult u dan zijn na mijn dood!
28 Roep nu alle leiders en aanvoerders van uw stammen bijeen, zodat ik met hen kan praten en ik hemel en aarde als getuigen tegen hen kan aanroepen.