1 Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here:
2 ‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘confronteer Jeruzalem met haar afschuwelijke zonden.
3 Vertel haar dat de Oppermachtige Here zegt: u bent vast nakomelingen van de Kanaänieten. Uw vader moet een Amoriet zijn geweest en uw moeder een Hethitische.
4 Toen u geboren was, bekommerde niemand zich om u. Toen Ik u voor het eerst zag, was uw navelstreng nog niet afgebonden, u was nog niet gewassen, niemand had u ingewreven met zout of aangekleed.
5 Niemand had enige interesse in u, niemand toonde medelijden of maakte zich zorgen. Op de dag dat u werd geboren, liet men u in het veld achter om te sterven, als een ongewenst kind.
6-7 Maar Ik kwam langs en zag u daar liggen, besmeurd met uw eigen bloed en Ik zei: “Leef! Groei op als een plant op het veld!” En dat deed u. U groeide op tot een lange, mooie en soepele plant, een juweel tussen de anderen. Toen u ouder werd, waren uw borsten volgroeid en uw haar was mooi en lang! Toch was u nog naakt.
8 Later, toen Ik weer voorbijkwam en u terugzag, was u oud genoeg om te trouwen. Ik sloeg mijn mantel om u heen, waardoor Ik mijn wettige huwelijkseed aflegde,’ zegt de Oppermachtige Here. ‘Ik sloot een verbond met u en zo werd u van Mij.