17 U nam de juwelen en de gouden en zilveren sieraden die Ik u had gegeven en maakte er mannelijke afgodsbeelden van, waarmee u prostitutie bedreef.
18 U gebruikte de prachtig bewerkte kleding die Ik u gaf, om uw afgodsbeelden mee aan te kleden! Met mijn olie en reukwerk vereerde u hen!
19 Voor hen—denk het u eens in—zette u het fijne meel, de olie en de honing neer die Ik u gaf. U gebruikte het als een heerlijk offer aan hen!
20 De zonen en dochters die u voor Mij ter wereld had gebracht, offerde u als voedsel aan uw goden. Zij zijn er niet meer. Was het al niet erg genoeg dat u een prostituee was?
21 Moest u mijn kinderen ook nog ombrengen in het vuur van heidense altaren?
22 En in al die jaren van overspel en zonde hebt u geen moment aan de dagen van vroeger gedacht, toen u naakt was en met bloed besmeurd.
23 En toen, naast al uw andere goddeloosheid—wee u,’ zegt de Oppermachtige Here—