1 Hij zei tegen mij: ‘Sta op, mensenzoon, dan zal Ik met u spreken.’
2 Terwijl Hij sprak, kwam de Geest in mij en kon ik weer rechtop staan.
3 ‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘Ik stuur u naar de Israëlieten, naar een volk dat tegen Mij in opstand is gekomen. Zij en hun voorouders hebben zich tegen Mij verzet tot op dit moment.
4 Het zijn mensen met verharde harten, stijfkoppen. Maar Ik stuur u om hun mijn boodschappen te geven, de boodschappen van de Oppermachtige Here.
5 En of zij nu luisteren of niet—want vergeet niet dat het rebellen zijn—zij zullen in elk geval weten dat zij een profeet in hun midden hebben gehad.
6 En u, mensenzoon, wees niet bang voor hen, schrik niet terug als zij dreigementen uiten die als schorpioenen steken. Laat u niet ontmoedigen door hun kwade gezichten. Want vergeet niet: het zijn rebellen!