40 Want,” zegt de Here, “heel Israël zal Mij eens in Jeruzalem, op mijn heilige berg aanbidden. Daar zal Ik u aanvaarden en van u verlangen dat u Mij uw offers en uw mooiste geschenken brengt.
41 U zult voor Mij een offer van geurend reukwerk zijn, wanneer Ik u uit uw ballingschap terugbreng. En de volken zullen zien wat een grote verandering heeft plaatsgehad in uw harten.
42 Op die dag, wanneer Ik u naar het land heb gebracht dat Ik uw vaders beloofde, zult u erkennen dat Ik de Here ben.
43 Dan zult u terugdenken aan al uw zonden en van uzelf walgen om al het kwaad dat u hebt gedaan.
44 En als Ik mijn naam eer heb aangedaan door u te zegenen, ondanks uw goddeloosheid, Israël, dan zult u weten dat Ik de Hereben.”’
45 Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de Here:
46 ‘Mensenzoon, kijk naar het zuiden van het land en profeteer tegen het zuiden en de bosgebieden van de Negev.