13 Ik zal een einde maken aan uw muziek en liederen. De klank van de harpen zal nooit meer in uw midden worden gehoord.
14 Ik zal van uw eiland een kale rots maken, een plaats waar vissers hun netten drogen. En nooit zult u weer worden opgebouwd, want Ik, de Here, heb het gezegd.
15 Het hele kustgebied zal beven door uw val, de gewonden zullen schreeuwen terwijl de slachtpartij doorgaat.
16 Alle heersers van de grote havensteden zullen dan van hun tronen naar beneden komen, hun mantels afleggen, hun prachtige kleren uittrekken en bevend van angst, door wat zij hebben zien gebeuren, op de grond gaan zitten.
17 Zij zullen om u treuren en dit klaaglied zingen: ‘O machtige stad op het eiland die de zee terroriseerde met uw vloot, iedereen in uw gebied had angst voor u.
18 De eilanden beven door uw val. Verbijsterd kijken zij toe.’”
19 Want de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal Tyrus met de grond gelijkmaken. Vreselijke golven zullen over u heenslaan. De zee zal u opslokken.