1 Hij zei tegen mij: ‘Mensenzoon, eet wat Ik u geef, eet deze boekrol op! Ga dan en geef mijn boodschap door aan het volk van Israël.’
2 Ik deed mijn mond open en Hij liet mij die rol opeten.
3 ‘Vul uw maag ermee en laat uw lichaam deze boekrol in zich opnemen.’ Hij smaakte zoet als honing.
4 Daarna zei de stem: ‘Mensenzoon, ga nu naar de Israëlieten met mijn boodschappen.
5 Ik stuur u niet naar een of ander ver afgelegen land waarvan u de taal niet beheerst.
6 Nee, niet naar stammen met een vreemde en onbegrijpelijke taal. Trouwens, als Ik dat deed, zouden zij naar u luisteren.