2-3 ‘Mensenzoon, kijk in noordelijke richting naar het land Magog en profeteer tegen Gog, de koning van Mesech en Tubal. Vertel hem dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal u straffen, Gog.
4 Ik zal haken in uw kaken slaan en u naar uw veroordeling sleuren. En niet alleen u, ook uw troepen en gewapende cavalerie, een machtig leger met grote en kleine schilden, tot de tanden gewapend.
5 Perzië, Ethiopië en Put zullen daar met al hun wapentuig ook bij zijn,
6 evenals Gomer met zijn horden en de legers van Togarma uit het verre noorden. Nog vele anderen zullen daarna hun voorbeeld volgen.
7 Let op! Houd uw legers op de been. U bent hun leider, Gog!
8 Na verloop van vele jaren zult u voor de strijd worden opgeroepen, u zult ten strijde trekken tegen Israël, dat vrede heeft gekend sinds de terugkeer van haar inwoners vanuit vele landen.
9 U en al uw bondgenoten, een enorm en angstaanjagend leger, zullen als een naderend onweer op hen afkomen en het land als een wolk bedekken.”