17 Als zij door de poort naar de binnenste voorhof gaan, mogen zij uitsluitend linnen kleding dragen. Zij mogen geen wollen kleding dragen tijdens hun dienst in de binnenste voorhof of in de tempel.
18 Zij moeten linnen tulbanden en broeken dragen, geen kleding waarin zij kunnen zweten.
19 Als zij terugkeren naar de buitenste voorhof, moeten zij de kleren uittrekken die zij tijdens hun dienst dragen en deze in de heilige vertrekken achterlaten. Daarna moeten zij andere kleren aantrekken. Anders zouden zij de mensen heiligen met wie ze in aanraking komen.
20 Zij mogen hun haar niet te lang laten groeien en ook niet laten afscheren. Het is hun alleen toegestaan hun haar kort te houden.
21 Geen enkele priester mag wijn drinken voordat hij de binnenste voorhof ingaat.
22 Hij mag alleen met een maagd uit het volk Israël of met de weduwe van een andere priester trouwen. Met een gescheiden vrouw of een andere weduwe mag hij niet trouwen.
23 Hij zal mijn volk leren onderscheid te maken tussen wat heilig en wat werelds, wat rein en wat onrein is.