26 Maar nadat hij zich heeft gereinigd, moet hij nog zeven dagen wachten. Pas daarna mag hij zijn taken in de tempel weer vervullen.
27 De eerste dag dat hij weer terugkeert naar zijn werk en de binnenste voorhof en het heiligdom betreedt, moet hij voor zichzelf een zondoffer brengen,” zegt de Oppermachtige Here.
28 “Priesters mogen geen eigendommen bezitten, want Ik ben hun erfenis!
29 Hun voedsel zal bestaan uit de giften en offers die het volk naar de tempel brengt: de spijsoffers, zondoffers en schuldoffers. Datgene wat iemand speciaal aan God heeft opgedragen, zal voor de priesters zijn.
30 De eerste oogst van de rijpe vruchten en alle geschenken voor de Here gaan naar de priesters. De eerste opbrengst van elke nieuwe graanoogst moet eveneens aan de priesters worden geschonken, dan zal de Here uw huizen zegenen.
31 Priesters mogen nooit eten van het vlees van een vogel of een ander dier dat een natuurlijke dood is gestorven of door andere dieren is gedood.”’