8 U hebt zich niet aan de wetten gehouden die Ik u heb gegeven voor de heilige offerdienst, want u hebt vreemden gehuurd om voor het heiligdom te zorgen.”
9 De Oppermachtige Here zegt: “Geen van de vele buitenlanders die zich onder u bevinden, mag mijn heiligdom betreden als hij niet in hart en lichaam is besneden.
10 En de Levieten die Mij de rug toekeerden toen Israël van God afdwaalde en de afgoden achternaging, moeten worden gestraft voor hun ontrouw.
11 Zij mogen tempelwachters en poortwachters zijn, zij mogen de dieren slachten die de mensen als brandoffers brengen en zij mogen de mensen de helpende hand bieden.
12 Maar omdat zij het volk aanmoedigden andere goden te gaan vereren en Israël op die manier zwaar liet zondigen, heb Ik plechtig gezworen dat zij zullen worden gestraft,” stelt de Oppermachtige Here.
13 “Zij mogen niet in mijn nabijheid komen om Mij als priester te dienen, zij mogen geen van mijn heilige voorwerpen aanraken, want zij zullen de schande moeten dragen voor alle zonden die zij tegen Mij hebben bedreven.
14 Wel blijven zij de hulpkrachten van de tempel en mogen onderhoudswerkzaamheden verrichten en het volk op alle mogelijke manieren helpen.