2 En ik zag een gedaante als van vuur, vanaf zijn middel naar beneden leek hij te bestaan uit vuur en zijn bovenlichaam glansde en schitterde als wit goud.
3 De gedaante stak iets uit dat op een hand leek en pakte mij bij mijn haren. En de Geest tilde mij op in de lucht en bracht mij in dit visioen naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke poort waar het grote afgodsbeeld stond dat zoveel ergernis opwekt.
4 Plotseling verscheen de heerlijkheid van de God van Israël, net zoals ik eerder had gezien in het dal.
5 Hij zei tegen mij: ‘Mensenzoon, kijk naar het noorden.’ Ik zag ten noorden van de poort bij het altaar het afgodsbeeld staan.
6 Hij zei: ‘Mensenzoon, ziet u wat zij doen? Ziet u welke grote zonden de Israëlieten hier begaan, zodat Ik uit mijn tempel word verdreven? Maar kom, Ik zal u nog grotere zonden laten zien!’
7 Hij bracht mij naar de toegangsdeur van de tempelhof, waar ik een gat in de muur ontdekte.
8 ‘Breek door deze muur heen,’ zei Hij. Toen ik dat deed, kwam een deur naar een verborgen kamer tevoorschijn.