3 Toen zei God: ‘Laat er licht zijn.’ En toen was er licht.
4 Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker.
5 Het licht noemde Hij ‘dag’ en het donker ‘nacht’. Het werd avond en het werd weer morgen: de eerste dag.
6 Toen zei God: ‘Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd.’
7 Zo maakte God de wolkenhemel, door de watermassa te verdelen tussen hemel en aarde.
8 Het werd avond en het werd weer morgen: de tweede dag.
9 Daarna zei God: ‘Laat het water onder de hemel samenstromen in zeeën en het droge land zichtbaar worden.’ En dat gebeurde.