15-19 Kanaäns oudste zoon heette Sidon en diens broer heette Chet. De volgende volken zijn afstammelingen van Kanaän: de Jebusieten, de Amorieten, de Girgasieten, de Chiwwieten, de Arkieten, de Sinieten, de Arwadieten, de Semarieten en de Hamatieten. De nakomelingen van Kanaän verspreidden zich van Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm tot Lesa.
20 Al deze volken, die zich overal verspreidden en veel verschillende talen spraken, waren nakomelingen van Cham.
21 Eber was een afstammeling van Sem, de oudste broer van Jafet.
22 Hier volgen de zonen van Sem: Elam, Assur, Arpachsad, Lud en Aram.
23 De zonen van Aram waren Us, Chul, Geter en Mas.
24 De zoon van Arpachsad heette Selach en diens zoon heette Eber.
25 Eber kreeg twee zonen: Peleg (dat betekent Verdeeldheid, tijdens zijn leven verdeelde God de talen van de mensen) en Joktan.