3 Zij trokken net zo lang in noordelijke richting tot ze bij hun oude kamp tussen Betel en Ai kwamen.
4 Het altaar dat Abram daar had gebouwd, stond er nog en opnieuw aanbad Abram daar de naam van de Here.
5 Lot had net als Abram veel vee en tenten voor zichzelf en zijn dienaren.
6 Daarom konden zij niet bij elkaar blijven, want het land was niet groot genoeg voor al hun vee.
7 De herders van Abram en Lot kregen zelfs onderling ruzie, wat gevaarlijk was vanwege de vijandige Kanaänieten en Perizzieten die daar woonden.
8 Abram besprak het probleem met Lot. ‘Het is niet goed dat wij ruzie maken en dat onze herders met elkaar overhoop liggen,’ meende hij. ‘Wij zijn tenslotte familie!
9 Laten we daarom uit elkaar gaan, er is hier plaats genoeg. Als jij een stuk grond in het oosten kiest, ga ik naar het westen. Als jij een plaats in het westen kiest, ga ik naar het oosten.’