17 Toen Abram terugkeerde na zijn overwinning op Kedorlaomer en diens bondgenoten in het dal Sawe (later het Koningsdal genoemd), ging de koning van Sodom hem tegemoet.
18 Melchisedek, de koning van Salem (Jeruzalem), die priester was van God, de Allerhoogste, kwam met brood en wijn voor Abram en zijn mannen.
19-20 Melchisedek zegende Abram met de woorden: ‘God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, moge u zegenen, Abram. En geprezen zij God, die uw vijanden het onderspit heeft laten delven.’ Hierna schonk Abram Melchisedek een tiende deel van alles wat hij had heroverd.
21 De koning van Sodom vroeg: ‘Geef mij mijn mensen terug, de rest van mijn goederen mag u houden!’
22 Maar Abram weigerde: ‘Ik zweer bij de Here God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde:
23 nog geen schoenveter zal ik van u aannemen, anders kunt u later zeggen: “Ik heb Abram rijk gemaakt.”
24 Het enige dat ik kan aannemen, is een vergoeding voor wat mijn mannen hebben gegeten. Maar mijn bondgenoten Aner, Eskol en Mamre kunt u wel een deel van de buit geven.’