5 God nam Abram mee naar buiten en wees naar de nachtelijke hemel: ‘Kijk naar boven en tel al die sterren eens als u kunt! Zo zal uw nageslacht zijn: ontelbaar!’
6 Abram geloofde het woord van de Here en dat was de reden dat God hem als een rechtvaardig mens beschouwde.
7 Hij zei tegen Abram: ‘Ik ben de Here, die u vanuit Ur der Chaldeeën hier heeft gebracht om u dit land te geven.’
8 Abram vroeg: ‘Maar Here, mijn God, hoe kan ik er zeker van zijn dat U mij dit land zult geven?’
9 God antwoordde: ‘Haal een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif.’
10 Abram hakte de dieren in tweeën, maar liet de vogels heel.
11 Toen de roofvogels op de kadavers neerstreken, joeg Abram ze weg.