26 ‘U hebt me dat nooit verteld,’ zei de koning. ‘Ik hoor het vandaag voor het eerst. Ik weet niet wie dat gedaan heeft.’
27 Toen schonk Abraham de koning schapen en ossen en zij sloten een verbond.
28-30 Abraham hield echter zeven lammeren apart. ‘Waarom doet u dat?’ vroeg de koning verwonderd. ‘Deze lammeren zijn ook voor u,’ zei Abraham, ‘en zij zijn het teken dat ik de put gegraven heb.’
31 Vanaf dat moment werd de plaats Berseba (Put van de Eed) genoemd, want daar sloten Abraham en Abimelech hun verbond.
32 Na de plechtigheid keerden Abimelech en Pichol terug naar hun woonplaats.
33 Abraham plantte een tamarisk bij de put en aanbad daar de Here, de eeuwige God.
34 Abraham bleef nog lange tijd in het land van de Filistijnen wonen.