5 Abraham was toen honderd jaar oud.
6 Sara was trots en blij. ‘God heeft mij vreugde gebracht,’ zei zij. ‘Allen die ervan horen, zullen net zo blij zijn als ik.
7 Wie had kunnen dromen dat ik nog een baby zou krijgen? En toch heeft Abraham op zijn oude dag nog een zoon van mij gekregen.’
8 Het kind groeide op en de dag kwam dat hij geen borstvoeding meer nodig had. Bij die gelegenheid hield Abraham een groot feestmaal.
9 Sara zag dat Ismaël, de zoon van Hagar, lachte.
10 Ze ging naar Abraham en zei: ‘Stuur die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat mijn zoon Isaak de erfenis deelt met de zoon van een slavin.’
11 Deze eis bracht Abraham in moeilijkheden, want Ismaël was tenslotte zijn zoon.