8 Het kind groeide op en de dag kwam dat hij geen borstvoeding meer nodig had. Bij die gelegenheid hield Abraham een groot feestmaal.
9 Sara zag dat Ismaël, de zoon van Hagar, lachte.
10 Ze ging naar Abraham en zei: ‘Stuur die slavin en haar zoon weg, want ik wil niet dat mijn zoon Isaak de erfenis deelt met de zoon van een slavin.’
11 Deze eis bracht Abraham in moeilijkheden, want Ismaël was tenslotte zijn zoon.
12 Maar God zei tegen hem: ‘U hoeft u geen zorgen te maken over die twee. Doe wat Sara heeft gezegd, want alleen Isaaks kinderen zullen uw nakomelingen genoemd worden.
13 Maar ook Hagars zoon zal Ik stamvader van een volk maken, omdat hij ook een zoon van u is.’
14 Abraham stond de volgende morgen vroeg op, maakte eten klaar voor onderweg en bond een waterzak op Hagars rug. Zo stuurde hij hen beiden weg. Hagar zwierf door de woestijn van Berseba en wist niet waar zij heen moest.