1 Sara werd honderdzevenentwintig jaar
2 en stierf in Kirjat-Arba, ook Hebron genoemd, in het land Kanaän. Nadat Abraham enige tijd om haar gerouwd had,
3 ging hij naar de Hethieten en vroeg hun:
4 ‘Ik ben een vreemdeling in dit land, daarom wil ik graag een stuk grond hebben om mijn vrouw te begraven. Wilt u mij een stuk land verkopen?’
5-6 ‘Maar natuurlijk,’ reageerden de mannen, ‘wij beschouwen u als een vorst die door God begunstigd is. Het is ons een grote eer als u een keus wilt maken uit onze begraafplaatsen om daar uw vrouw te begraven.’
7 Na die woorden stond Abraham op, boog voor de mannen en zei: