12 ‘Och Here, God van mijn meester,’ bad hij, ‘wees goed voor mijn meester Abraham en laat mijn opdracht slagen.
13 Ik sta hier bij de waterput en de vrouwen van de stad zullen zo water komen halen.
14 Laat het alstublieft zo zijn dat het meisje aan wie ik vraag: “Kunt u mij iets te drinken geven?” dat doet en gelijk aanbiedt ook de kamelen te drenken. Laat dat het meisje zijn dat U voor Isaak hebt uitgezocht. Dan weet ik wat U wilt.’
15 Terwijl hij nog met de Here sprak, naderde een mooi jong meisje met een waterkruik de put en
16 haalde water. Zij was Rebekka, de dochter van Betuël, de zoon van Nachor en Milka.
17 De dienaar liep snel naar haar toe en vroeg of zij hem iets te drinken wilde geven.
18 ‘Natuurlijk, meneer,’ zei zij en haalde vlug de kruik van haar schouder om hem te drinken te geven.