15 Terwijl hij nog met de Here sprak, naderde een mooi jong meisje met een waterkruik de put en
16 haalde water. Zij was Rebekka, de dochter van Betuël, de zoon van Nachor en Milka.
17 De dienaar liep snel naar haar toe en vroeg of zij hem iets te drinken wilde geven.
18 ‘Natuurlijk, meneer,’ zei zij en haalde vlug de kruik van haar schouder om hem te drinken te geven.
19 Toen zei ze: ‘Ik zal voor uw kamelen ook water putten, net zoveel tot ze genoeg hebben.’
20 Ze leegde haar waterkruik in de drinkbak voor de kamelen en liep terug naar de put om meer water te halen. Dat deed ze net zolang tot de kamelen genoeg hadden.
21 De dienaar zei niets en keek alleen opmerkzaam toe of zij haar werk afmaakte. Dan zou hij weten of zij het was die de Here had uitgezocht.