26 ‘Kom hier en kus me, mijn zoon,’ vroeg Isaak na het eten.
27 Jakob kuste hem en Isaak rook de geur van zijn kleren en was toen helemaal overtuigd. En hij gaf Jakob zijn zegen met de woorden: ‘De geur van mijn zoon is de goede geur van de aarde en het open veld, dat de Here heeft gezegend.
28 Moge God je altijd genoeg regen voor je oogst, voor je koren en voor je wijnranken geven.
29 Vele volken zullen zich aan je onderwerpen. Heers over je broeders. Je broers zullen voor je buigen. Vervloekt zijn zij die jou vervloeken en gezegend zijn zij die jou zegenen.’
30 Na die zegen, toen Jakob nog maar net de tent van zijn vader had verlaten, kwam Esau terug van de jacht.
31 Hij maakte zijn vaders lievelingsgerecht klaar en ging ermee naar de tent.
32 Maar toen hij binnenkwam en zijn vader het eten aanbood, vroeg die bevreemd: ‘Wie is daar?’ Esau zei dat hij het was en Isaak schrok zichtbaar.