5 ‘Kennen jullie daar iemand die Laban heet, de zoon van Nachor?’ ‘Zeker kennen we die.’
6 ‘Gaat het hem goed?’ ‘Jazeker. Kijk, daar komt juist zijn dochter Rachel aan met de schapen.’
7 ‘Waarom drenken jullie de schapen niet, zodat ze weer verder kunnen grazen?’ vroeg Jakob. ‘Ze zullen honger hebben als jullie zo vroeg op de dag stoppen.’
8 ‘Wij rollen de steen pas weg als alle kudden er zijn,’ legden de herders hem uit.
9 Tijdens dit gesprek kwam Rachel met haar vaders schapen bij de bron aan, want zij was herderin.
10 Zodra Jakob haar zag, rolde hij de steen van de bron en drenkte de schapen van zijn oom, Rachel was de dochter van zijn moeders broer.
11 Toen kuste hij Rachel en barstte in tranen uit.