7 ‘Waarom drenken jullie de schapen niet, zodat ze weer verder kunnen grazen?’ vroeg Jakob. ‘Ze zullen honger hebben als jullie zo vroeg op de dag stoppen.’
8 ‘Wij rollen de steen pas weg als alle kudden er zijn,’ legden de herders hem uit.
9 Tijdens dit gesprek kwam Rachel met haar vaders schapen bij de bron aan, want zij was herderin.
10 Zodra Jakob haar zag, rolde hij de steen van de bron en drenkte de schapen van zijn oom, Rachel was de dochter van zijn moeders broer.
11 Toen kuste hij Rachel en barstte in tranen uit.
12 Hij vertelde dat hij een neef van haar vaders kant was, de zoon van haar tante Rebekka. Rachel rende snel naar huis terug en vertelde het haar vader.
13 Laban haastte zich daarop naar de bron om Jakob te ontmoeten. Hij verwelkomde hem hartelijk en nam hem mee naar huis. Daar vertelde Jakob hem het verhaal van zijn reis.