1 De slang was listiger dan alle andere dieren die de Here God had gemaakt. Hij zocht de vrouw op en vroeg: ‘God heeft jullie zeker wel verboden van de bomen in de hof te eten, hè?’
2 ‘Nee hoor,’ antwoordde de vrouw, ‘wij mogen van alle bomen eten,
3 behalve van die in het midden van de hof. Wij mogen hem zelfs niet aanraken, want dan zullen wij sterven.’
4 ‘Dat is een leugen,’ zei de slang, ‘jullie zullen niet sterven.