9 Op die manier heeft God mij rijk gemaakt ten koste van jullie vader.
10 En in de bronsttijd had ik een droom en zag dat de parende bokken in de kudde allemaal gespikkeld, gestreept en gevlekt waren.
11 Toen, in mijn droom, riep de Engel van God: “Jakob!” En ik antwoordde: “Ja.”
12 Hij zei dat ik de witte ooien met de gespikkelde, gevlekte en gestreepte bokken moest laten paren. “Want Ik heb gezien wat Laban u heeft aangedaan,” zei de Engel.
13 “Ik ben de God die u heeft gezien bij Betel, waar u een gedenksteen hebt opgericht en Mij een belofte hebt gedaan. Verlaat dit land en keer terug naar uw geboorteland.” ’
14 Rachel en Lea zeiden: ‘Wij gaan met je mee. Wij hebben hier niets meer te zoeken en wij zullen ook niets erven van onze vader.
15 Hij heeft ons behandeld als vreemden en ons verkocht. Van dat geld is al niets meer over.