1 Toen zag Jakob in de verte Esau met vierhonderd man aankomen.
2 Hij zette zijn gezin in een rij met zijn twee bijvrouwen en hun kinderen voorop, daarachter Lea met haar kinderen en helemaal achteraan Rachel met Jozef.
3 Jakob liep naar voren tot hij bij zijn broer kwam en boog zeven keer diep voor hem.
4 Maar Esau rende op hem af en omarmde hem! Ze kusten elkaar en huilden.
5 Esau wees op de vrouwen en kinderen en vroeg: ‘Wie zijn dat, die je daar bij je hebt?’ ‘Dat zijn de kinderen die God mij geschonken heeft,’ antwoordde Jakob.
6 Zijn bijvrouwen en hun kinderen kwamen naar voren en bogen diep voor Esau.
7 Daarna deden Lea en haar kinderen hetzelfde, evenals Rachel en Jozef.