3 Jakob liep naar voren tot hij bij zijn broer kwam en boog zeven keer diep voor hem.
4 Maar Esau rende op hem af en omarmde hem! Ze kusten elkaar en huilden.
5 Esau wees op de vrouwen en kinderen en vroeg: ‘Wie zijn dat, die je daar bij je hebt?’ ‘Dat zijn de kinderen die God mij geschonken heeft,’ antwoordde Jakob.
6 Zijn bijvrouwen en hun kinderen kwamen naar voren en bogen diep voor Esau.
7 Daarna deden Lea en haar kinderen hetzelfde, evenals Rachel en Jozef.
8 ‘En wat waren dat voor dieren die ik tegenkwam?’ vroeg Esau. Jakob antwoordde: ‘Dat waren geschenken voor jou om je gunstig te stemmen!’
9 ‘Broer, ik heb al genoeg,’ lachte Esau, ‘hou jij je dieren maar.’