5 Esau en Oholibama hadden drie zonen: Jeüs, Jalam en Korach. Al deze zonen werden geboren in het land Kanaän.
6-8 Toen nam Esau zijn vrouwen, zijn kinderen, zijn hele huishouding, het vee en de kudde—alle bezittingen die hij in Kanaän had vergaard—en trok naar het gebergte Seïr, weg van zijn broer Jakob. Het land was niet groot genoeg om in alle behoeften van hun vee te voorzien.
9 Hier zijn de namen van Esau's afstammelingen, de Edomieten die hem in het gebergte Seïr werden geboren:
10-12 Nakomelingen van zijn vrouw Ada, die haar zoon Elifaz kreeg, waren: Teman, Omar, Sefo, Gatam, Kenaz en Amalek (dat was een kind van Timna, de bijvrouw van Elifaz).
13-14 Esau kreeg ook kleinkinderen via zijn vrouw Basemat. Haar zoon Reüel kreeg Nachat, Zerach, Samma en Mizza.
15-16 Esau's kleinkinderen werden stamhoofden van de volgende stammen: de stam van Teman, de stam van Omar, de stam van Sefo, de stam van Kenaz, de stam van Korach, de stam van Gaëtam en de stam van Amalek. De bovengenoemde stammen waren nakomelingen van Elifaz, de oudste zoon van Esau en Ada.
17 De volgende stammen waren nakomelingen van Reüel, de zoon die Esau en Basemat kregen in Kanaän: de stam van Nachat, de stam van Zerach, de stam van Samma en de stam van Mizza.