3 Na verloop van tijd brachten Kaïn en Abel beiden een offer aan de Here. Kaïn een deel van zijn oogst,
4 maar Abel bracht van het beste van zijn kudde, ook het vet. De Here accepteerde het offer van Abel,
5 maar dat van Kaïn niet. Kaïn voelde zich vernederd en werd boos. Zijn gezicht vertrok van woede.
6 ‘Waarom ben je boos?’ vroeg de Here hem. ‘Waarom trek je zo'n kwaad gezicht?
7 Je zou vrolijk kunnen kijken als je maar doet wat goed is. Maar als je weigert te gehoorzamen, moet je oppassen. Want de zonde ligt op de loer, klaar om je leven te vernietigen. Maar als je wilt, kun je hem overwinnen.’
8 Op een dag stelde Kaïn Abel voor de velden in te gaan. Toen ze daar samen liepen, viel Kaïn zijn broer aan en vermoordde hem.
9 Maar kort daarna vroeg de Here aan Kaïn: ‘Waar is Abel, je broer?’ ‘Hoe weet ik dat nu?’ antwoordde Kaïn ontwijkend. ‘Moet ik dan altijd op hem passen?’