1 De vreselijke hongersnood bleef op het land drukken.
2 Toen het graan dat zij uit Egypte hadden meegebracht bijna op was, zei Jakob tegen zijn zonen: ‘Ga nog maar een keer voedsel halen.’
3-5 Maar Juda zei tegen hem: ‘De leider van Egypte meende het toen hij zei: “U kunt hier beter niet terugkomen als u die jongste broer niet meeneemt.” We kunnen geen voedsel halen, tenzij Benjamin met ons meegaat.’
6 ‘Waarom moesten jullie die man zo nodig vertellen dat jullie nog een jongere broer hadden?’ vroeg Israël geërgerd. ‘Jullie hebben mij mooi in de moeilijkheden gebracht.’